Arntzenius, F. Arntzenius, Floris Arntzenius ..... (geb 1864-1925)

Soerabaja(Nederlands-Indie) 09.06.1864 – Den Haag 16.02.1925 Arntzenius, Pieter Florentius Nicolaas Jacobus (Floris), zoon van Bruno Adriaan Hendrik Arntzenius, officier, arrondissementsschoolopziener, en Elisabeth Charlotte Anna Amalia Arntzenius. Gehuwd op 6-9-1900 met Alida Margaretha Maria (Lide) Doorman, schilderes. Uit dit huwelijk werden 4 dochters geboren. Omstreeks 1875 komt Floris Arntzenius in huis bij een oom en een tante in Amsterdam. In 1877 doet hij hier toelatingsexamen voor de HBS, die hij met goed gevolg zal aflopen. In 1882 wordt hij leerling bij de schilder J.H.F.C. Nachtweh m Amsterdam en daarna van 1883 tot 1888 aan de Rijksacademie, waar o.a. A. Allebé en B. Wijnveld zijn leermeesters zijn. Onder zijn medeleerlingen bevinden zich later bekend geworden kunstenaars als George Breitner, Isaac Israels, Jan Veth en Willem Witsen. Zijn schilderstudie wordt ten slotte afgesloten met het volgen van lessen aan de Antwerpse academie van 1888 tot 1889, waarna hij gedurende twee jaren een atelier heeft in de Sarphatistraat in Amsterdam. In 1890 wordt hij lid van Arti et Amicitiae en in 1891 ook van Sint-Lucas. De dood van Arntzenius\' vader in 1892 brengt hem ertoe zich met zijn moeder in Den Haag te vestigen. Hij voelt zich spoedig thuis in de residentie en ontwikkelt zich tot een bekwaam schilder van Haagse stadsgezichten. Gedurende korte tijd betrekt hij een atelier in de Piet Heinstraat, daarna samen met C.A. van Waning het vroegere atelier van B.J. Blommers aan het Spui. In 1892 wordt hij lid van Pulchri Studio, van 1895 tot 1897 is hij commissaris voor de Teekenzaal en Etsclub van dit genootschap, van 1897 tot 1901 secretaris, daarna commissaris van de kunstzalen. In 1896 wordt hij als lid van de Hollandsche Teeken Maatschappij aangenomen, die het aquarelleren onder de leden stimuleert. Na 1896 heeft Arntzenius steeds in eigen atelier gewerkt op verschillende adressen in Den Haag totdat hij in 1913 aan de Wagenaarweg 5 gaat wonen, in het vroegere huis van H.J. Haverman, dat twee ateliers bevat. Lide Arntzenius heeft tijdens haar huwelijk het schilderen geheel naar de achtergrond gedrongen en het gezin voorrang gegeven. Daarbij heeft ze alles op alles gezet om te zorgen dat niets het werk van Floris in de weg stond. Pas na zijn overlijden heeft zij haar eigen werk weer opgevat en dat tot haar dood in 1954 voortgezet. Haar onderwerpen waren stillevens, vooral bloemen, en portretjes. Overziet men Arntzenius\' oeuvre dan is bepaald geen sprake van een duidelijke breuk na de Amsterdamse tijd. Ook in Amsterdam schilderde en aquarelleerde hij landschappen en stadsgezichten, figuur- en portretstudies en koos hij reeds tijdelijke rustpunten voor schilderen naar de natuur in de buurt van Den Haag, namelijk in 1890 in Voorschoten en het Haagse Dekkersduin, al ging hij toen ook verderop bij Nunspeet of zelfs in het Geuldal werken. Zijn landschappen zijn in de trant van de Haagsche School geschilderd; hij oefent zich in het snel vastleggen van de karakteristiek ervan in kleine schetsen, die hij later in het atelier tot schilderijen verwerkt, een manier die hij ook in de stadsgezichten toepast. Den Haag, rustiger dan Amsterdam, nodigt hem tot het schilderen van intieme stadstaferelen van klein formaat, waarbij het hem vooral om de atmosferische stemming gaat. Hij houdt van de bedrijvigheid op de markt en bij de schuiten langs de Bierkade met op de wal de kleurige kisten en tonnen, van de paarden voor huurrijtuigen of sleperswagens, van straten na de regen, als het natte asfalt de kleuren weerspiegelt. Hij houdt ook van mistig weer dat vormen doet vervagen. Het ritme van de stad fascineert hem, de onregelmatige gevellijn, de verticale beweging van ramen en gevels, doorbroken door uithangborden en vlaggestokken en het gewemel van mensen en voertuigen in de straten. Meer dan eens komt in zijn werk een huurkoetsje met een wit paard voor en dikwijls een slagersjongen met een mand aan de arm die, gekleed in zijn witte jasje, direct aandacht vraagt. Behalve in de stad werkt hij, evenals o.a. J.E. Akkeringa en W.B. Tholen, langs het kanaal naar Scheveningen, bij de zandafgravingen waar schepen het zand afvoeren en bij de Haringkade, waar nettenboetsters bezig zijn en ten slotte aan het strand. Zijn stranden ademen rust; enkele figuren, wat badstoelen of -koetsjes zijn hem voldoende stoffering. Dikwijls dienen zijn vrouw en kinderen als model. Er zijn stranden bij met een Franse sfeer, die bovendien door de weergave van de motieven in grote vormen en vlakke tonen herinnering oproepen aan werken van schilders als bijvoorbeeld J.A. Whistler, die invloed verraden van Japanse kunstenaars. In 1910 opent Arntzenius een atelier voor leerlingen, waartoe bijv. Herman Heuff en Ina Hooft behoren. Van die tijd af vermindert het schilderen van stadsbeelden. Als hij in 1917 er zich weer op toelegt behandelt hij dit onderwerp op losse impressionistische manier. Deze werkwijze heeft hij ook in vroeger werk toegepast, maar toen kwam het ook voor dat details en figuren tamelijk nauwkeurig en realistisch werden vertolkt. Nu worden ze overwegend in vlotte penseelstreken aangeduid en als kleurvlekken in het geheel opgenomen, zowel in aquarellen als olieverven. Het totaalbeeld is groot gezien en gebonden door een grijze toon, die het gegeven een enigszins dromerige sfeer verleent. Naast de zuivere aquarel komen in het oeuvre voorstellingen in waterverf voor op een ondertekening van zwart krijt, dat een pittig effect geeft. Arntzenius heeft geen behoefte gehad veel te reizen. De schoonheid van eigen land en directe omgeving bood hem de nodige inspiratie voor het werk. Hoewel hij vooral bekendheid heeft gekregen door zijn \'straatjes\' komen door zijn gehele oeuvre onderwerpen voor als stillevens, vooral bloemen; portret, waaronder veel zelfportretten, en figuurstukken. ==================================================================== English ==== Pieter Florentius Nicolaas Jacobus Arntzenius (9 June 1864 - 16 February 1925) was a Dutch painter, water-colourist, illustrator and printmaker. He is considered a representative of the younger generation of the Hague School. Arntzenius was born in Surabaya on the island of Java where his father served in the Royal Dutch East Indies Army. In 1875, at the age of 11, he was sent to the Netherlands to Amsterdam to live with his aunt and uncle in order to complete his education. In 1882 he became a student of Frederik Nachtweh, under Nachtweh\'s supervision he gained admission to the Rijksacademie van Beeldende Kunsten. During his time at the Rijksacademie, from 1883 to 1888, his teachers included August Allebé and Barend Wijnveld, [1] and amongst his fellow students were Isaac Israëls, George Breitner, Willem Witsen and Jan Veth.[2] After his studies in Amsterdam he spent another two years at the Koninklijke Academie voor Schone Kunsten in Antwerp, studying under Charles Verlat. Back in Amsterdam, Arntzenuis became a member of the artist\'s societies Arte et Amicitiae (1890) and St. Lucas (1891), and he had a studio at the Sarphatistraat. In 1892 his mother became widowed and moved to The Hague and Arntzenuis also moved there to keep her company. Around the same time his former fellow students Isaac Israëls and George Breitner left The Hague for Amsterdam to be a part of the capital\'s more vibrant artistic climate. At The Hague the established painters of the first generation of the Hague School dominated artistic life Spuistraat, 1919, Haags Historisch Museum Arntzenius became a member of the artist\'s society Pulchri Studio in The Hague in 1892. From 1893 to 1895 he shared Bernard Blommers\' former studio with Cornelis Antonie van Waning. He also contributed illustrations to Elsevier Geïllustreerd Maandschrift from 1892 to 1894. In 1896 he was admitted to the Hollandsche Teeken Maatschappij, a society that promoted the medium of watercolours among its members. He got married in 1900, to Lide Doorman, a talented painter of floral still lives, who lived in the house opposite of Arntzenius\' mother,[3] together they had four daughters, who he frequently painted. Arntzenius was an accomplished artist in several mediums, but especially his watercolours gained high praise.[4][5]. During his first years in The Hague, he painted landscapes in the typical Hague School style. Arntzenius later switched to mainly painting cityscapes and street scenes, just like Israëls and Breitner made in Amsterdam. Arntzenius\' cityscapes were painted mainly in misty or rainy weather, he made use of these weather conditions to have his subjects be reflected on the wet asphalt. He also painted a lot in Scheveningen, which had changed from the poor fishing village it was in the time of Jozef Israëls and Hendrik Willem Mesdag, into a popular seaside resort. Though Arntzenius isn\'t considered to be a relevant artist nowadays, he was appreciated in his own day. He won prizes at the exhibitions of Munich, Venice, Pittsburgh and Brussels and his works sold well during his lifetime. His friends in The Hague included Willem Maris, Willem Bastiaan Tholen, Bernard Blommers and Herman Johannes van der Weele. In 1910 he opened a studio and started taking in students. During this time he mostly painted portraits in commission of wealthy patrons. This he continued to do until he died of tuberculosis in 1925, at the age of 58.

Kunstenaars Collectie   (0 Afbeeldingen)